Cave: er zijn geen ziekte-specifieke waardes in de literatuur bekend die deze echografische CTS test voor polyneuropathie corrigeren.
Over de diagnostische waarde van zenuwechografie bij CTS zijn met name de laatste 10j veel publicaties verschenen . De belangrijkste beperkingen zijn naast verschillen in studie populaties (veelal verschillend in opbouw, prevalentie van CTS en soms ook selectie bias), EMG (wel/niet opwarmen en gestandaardiseerde afstanden (mbt interneurale vergelijkingstesten), aantal testen en afkapwaarden) en echoprotocollen (aantal meetpunten en afkapwaarden), gebruikte echo-apparatuur (<12MHz, 12-15MHz of >15-18MHz en >18MHz), ervaring en blindering echografisten.
Voor de Nederlandse populatie lijkt een afkapwaarde van zenuwdikte van de n. medianus thv de carpale tunnel >11mm2 de beste sensitiviteit en specificiteit te hebben.
De afkapwaarde voor bifide n. medianus ligt hoger: > 14mm2 (= som beider delen). De diagnostische waarde is daarmee even groot als die van EMG, waardoor in de herziene CTS-richtlijn is gekozen om deze testen gelijkwaardig aan elkaar te stellen, waarbij de voorkeur naar echografie uit gaat (is patiëntvriendelijker dan het EMG). Het is mogelijk dat in andere populaties een lagere of juist hogere waarde soms een betere afkapwaarde vorm (bijv. Aziatische respectievelijk Amerikaanse populaties). Deze afkapwaarde is alleen van toepassing op de populatie volwassenen met ‘klassiek CTS’, niet op kinderen (onderschatting) of patiënten met CTS gesuperponeerd op polyneuropathie (overschatting (verdikkingen thv drukpunten komt vaker voor bij polyneuropathieën, ook als er geen CTS-klachten zijn), postoperatief (mn niet zonder uitgangswaarde na operatie). Een belangrijke aanwijzing voor de praktijk, is het gegeven dat men de gehele carpale tunnel dient te scannen (proximaal en distaal) en op dikste punt meet (zn op 2 punten), om vals negatieve testen te voorkomen . De mate van verdikking van de n. medianus thv carpale tunnel, lijkt ook overeen te komen met ernst van CTS . Helaas is er wel veel overlap in spreiding van zenuwdikte tussen de ordinale categorieën van CTS op EMG, dus echo leent zich niet om de ernst van het CTS klinisch mee te definiëren .
Andere scoringsmethoden zijn ratio tussen zenuwdikte carpale tunnel vs pols (>1.5), mate van vervormbaarheid/afplatting . De diagnostische waarde van deze aanvullende scoringsmethoden lijkt in de praktijk beperkt . Aanwezigheid van hypervascularisatie bij zenuwechografie thv carpale tunnel is mogelijk geassocieerd met ernstiger CTS , maar hiervoor zijn meer studies nodig om deze mogelijke relatie in meer detail te onderzoeken . Hetzelfde geldt voor afname in sono-elasticiteit van bij CTS .
Na CTS-release/injectie neemt de zenuwdikte weer af . Postoperatief kan het wel zinvol zijn om bij ontbreken van uitganswaarde na operatie een echo te doen bij persisterende of hernieuwde klachten, om littekenweefsel, hematoom en mate van klieving ligamentum carpi transversum te beoordelen. Tenslotte, kan zenuwechografie ook klinisch relevante morfologische relaties aan het licht brengen die met enkel functie onderzoek gemist worden: bifide n. medianus en persisterende a. mediana, tenosynoviitis, accessoire spier of andere structurele afwijkingen buiten de n. medianus in carpale tunnel (bijv. ganglion, fibroom, etc.).